Door Jesper Oldenburger
Komt het Texelse schaap echt uit Oost-Indië? Hoe kan het dat heel geleerd Europa denkt dat we onze schapen uit Azië gehaald hebben? Waar komt dit rare verhaal vandaan? Deze vragen stelde Professor Alexander Numan zichzelf in 1842 en zijn antwoorden en historische naspeuringen vormen een interessant inkijkje in hoe wetenschappelijk kopieergedrag en het klakkeloos overnemen van theorieën tot vreemde dwalingen kunnen leiden.
In 1842 schreef Alexander Numan (1780-1852), hoogleraar aan ’s Rijks Vee-artsenijschool te Utrecht, een werkje met de volgende, ons ietwat vreemd aandoende titel: -‘Geschiedkundig Onderzoek omtrent de Vermeende Afkomst van het Texelsche Schaap uit Oost-Indie’-. Hierin spreekt hij zijn verwondering uit over het idee, toentertijd breed gedragen in de buitenlandse literatuur, dat het Texelse schapenras oorspronkelijk uit Oost-Indië afkomstig zou zijn. In zowel de Franse, Belgische als Duitse vroegmoderne literatuur is namelijk consequent het verhaal van Kapitein Rysinger terug te vinden. Volgens deze overlevering importeerde Rysinger aan het begin van de zeventiende eeuw, op verzoek van Nederlandse handelaren, tweehonderd Indische schapen om zo de concurrentiestrijd aan te kunnen gaan met de Engelsen, die stoffen en lakens van veel hogere kwaliteit produceerden.
Het door Rysinger geïmporteerde schapenras bezat blijkbaar niet alleen een veel fijnere en zachtere wol dan de meeste Nederlandse rassen, maar het was ook groter van gestalte en bezat een hogere vruchtbaarheid. Vanuit Middelburg, waar Rysinger zijn lading afleverde, werden de schapen verdeeld over Vlaanderen en Texel waar ze de oorspronkelijke rassen verdrongen en zo de basis vormden voor zowel de huidige Vlaamse als Texelse schapen. Numans verwondering kwam voornamelijk voort uit het feit dat dit verhaal nergens in de Nederlandse literatuur voorkwam, terwijl het buiten de landsgrenzen voor feitelijk werd aangenomen. Deze discrepantie vormde het vertrekpunt voor Numans stuk.
‘Is de zaak op waarheid gegrond, dan strekt het ons geenszins tot eer,’ aldus Numan, ‘dat wij de geschiedenis van het vee, dat in ons eigen land bestaat, van vreemden moeten leeren. Doch is dezelve onwaar, dan wordt het meer dan tijd, dat er gedacht worde aan de teregtwijzing van eene dwaling; die reeds te lang bestaan heeft.’[1] Waar komt dit verhaal vandaan? En in hoeverre is het waar? Om deze vragen te beantwoorden grijpt de Utrechtse hoogleraar naar de methodiek van het historisch onderzoek.
Oorspronkelijke bron
Via de voetnoten in de werken van diverse bekende auteurs als Rosier en Daubenton gaat Numan op zoek naar de oorspronkelijke bron van dit verhaal, maar hij stuit consequent op doodlopende wegen. De auteurs praten elkaar na, meestal zelfs woord voor woord, maar over een daadwerkelijke bron wordt met geen woord gerept en Numan krijgt zijn vinger niet achter de oorsprong. Hij noemt zijn pogingen dan ook ‘vruchteloos’. Om toch tot een verklaring te komen, sluit Numan zich vervolgens geheel aan bij de theorie van Samuel de Wind; een jurist en historicus die zich op verzoek van Numan ook met deze oorsprongsvraag had beziggehouden.
De Wind ontdekte dat nergens in de registers van Middelburg een Kapitein Rysinger staat vermeld en dat er ook geen spoor van het verhaal te vinden is in de diverse jaarboeken en andere werken die over de Nederlandse veeteelt handelen. Hierbij gaat De Wind er vanuit dat de aankomst van tweehonderd vreemde schapen in Middelburg, zeker als er rekening gehouden wordt met de logistieke problematiek van het vervoeren van een schaapskudde per schip, bijzonder genoeg zou moeten zijn om toch ergens opgeschreven te worden. Uit een dergelijk gebrek aan bronnen concludeert De Wind, en daarmee ook Numan, dat er aan de Indische oorsprong van de Texelaar dan ook gegrond getwijfeld mag worden.
Kameel-Geit
Maar waar komt het verhaal dan vandaan? Er moet een aanleiding zijn geweest voor een dergelijk wijdverspreid verhaal en in een brief van 10 mei 1835 gericht aan Numan komt De Wind met een dappere, maar zeker niet ongefundeerde hypothese. Gedurende zijn onderzoek stuitte De Wind op een passage uit 1765 waarin gesproken wordt van de aankomst van een ‘Indisch Schaap’, afkomstig uit Peru, in Middelburg op 19 juni 1558.
‘Het dier was zes voeten hoog, en vijf voeten lang. Deszelfs hals is helder wit, gelijk dien eener zwaan; het overige ligchaam rosachtig of scharlakenverwig. De beenen zijn gelijk aan die van den struis-kemel; het ontlast het water op dezelfde wijze als deze.’[2]
Dit dier had vele namen en je kon, afhankelijk van welke auteur je volgde, onder andere kiezen uit de Kameel-Geit, de Schaaps-Kameel, de Peruviaansche Kameel of de bijbehorende Latijnse varianten. Vandaag de dag zouden we dit dier echter een lama noemen.
Is deze ene lama, aangekocht door de Aartshertog van Oostenrijk, de bron van alle verwarring rondom de oorsprong van het Texelsche schaap? De Wind denkt van wel.
Hij meent dat, ondanks de grote verschillen met het oorspronkelijke verhaal van Kapitein Rysinger, de aankomst van deze lama en het daaropvolgende transport de basis hebben gevormd voor een Europese mythevorming rondom het Nederlandse schapenras. Een mythevorming waar de Nederlanders zelf nooit bewust van zijn geweest.‘Het verhaal werd dus van deze zijde niet wedergesproken, en alzoo is hetzelve denkelijk, zonder nader onderzoek, allengs en bij overlevering, buitenslands tot eene volks-dwaling geworden, welke tot nu toe is blijven bestaan.’[3] De sneeuwbal kon zogezegd ongehinderd door blijven rollen.
Historisch onderzoek
Uit de onwerkelijkheid waarmee we vandaag de dag een dergelijk, misschien op het eerste gezicht onbeduidend artikel lezen, blijkt het belang van historisch onderzoek maar weer eens. Het stellen van kritische vragen bij historisch overgeleverde concepten, claims en uitgangspunten is in alle tijden nuttig en in die zin heeft Alexander Numan nog steeds gelijk als hij op zijn eigen artikel reflecteert met: ‘dan levert deze zaak inderdaad geene onbelangrijke bijdrage op ter bevestiging, hoe somwijlen, op de zonderlingste wijze, dwaal-gevoelens kunnen geboren worden, zich voortplanten, en eeuwen lang stand houden.’[4]
o-o-o
Jesper Oldenburger Ma MSc is promovendus aan de Universiteit van Utrecht, tevens verbonden aan het Descartes Centre, waar hij zijn dissertatie schrijft over de geschiedenis van de Nederlandse schapenfokkerij in de twintigste eeuw.
[1] Numan, A. (1842) Geschiedkundig onderzoek omtrent de vermeende afkomst van het Texelsche schaap uit de Oost-Indie, en opheldering nopens de omstandigheid, welke tot deze veronderstelling waarschijnlijk aanleiding zal hebben gegeven. Utrecht: N. van der Monde. 16
[2] Ibide,. 20.
[3] Ibidem, 24.
[4] Ibidem, Voorrede.
Bronnen afbeeldingen:
H.A.Zwijnenberg (1925) Alexander Numan; In het bijzonder zijn invloed op de Nederlandsche Schapenfokkerij, eene kritisch-historische studie. Utrecht: Firma Schotanys & Jens. 10.
Numan, A. (1842) Geschiedkundig onderzoek omtrent de vermeende afkomst van het Texelsche schaap uit de Oost-Indie, en opheldering nopens de omstandigheid, welke tot deze veronderstelling waarschijnlijk aanleiding zal hebben gegeven. Utrecht: N. van der Monde.