Positivisme en pianomuziek. De wankele vriendschap van Friedrich Nietzsche en Gabriel Monod

Door Camille Creyghton

 Gabriel Monod is enkel nog onder historici een enigszins bekende naam. Bij wie van hem gehoord heeft, roept hij waarschijnlijk associaties op met woorden als ‘positivisme’, ‘Revue historique’, en misschien met ‘seminarieonderwijs’. Daarmee houdt het wel op. Voor Friedrich Nietzsche is dat heel anders. Historici lezen van hem vooral zijn tweede oneigentijdse beschouwing, Over nut en nadeel van de geschiedenis voor het leven, waarin hij tekeer gaat tegen de overmaat aan historisch besef en de wetenschappelijke geschiedbeoefening. Toch hebben deze ogenschijnlijk zo verschillende leeftijdsgenoten meer gemeen dan gedacht.

Monod: de academicus

Gabriel Monod (1844-1912) kwam uit een kosmopolitische protestantse familie. Omdat hij na zijn afstuderen liever niet meteen aan een leraarscarrière begon, vertrok hij eerst op grand tour naar Italië. Vervolgens studeerde hij van 1867 tot 1868 in Göttingen bij de mediëvist Georg Waitz, een leerling van Leopold von Ranke. Bij terugkomst in Parijs kreeg hij een aanstelling aan de École pratique des hautes études, waar hij het van Duitsland afgekeken seminarieonderwijs introduceerde. In 1876 richtte hij de Revue historique op, het eerste Franse wetenschappelijke tijdschrift voor geschiedenis. Het werd het voornaamste publicatiekanaal van de positivistische geschiedbeoefening, die in Frankrijk in die jaren aan een hoogbloei begon. Zijn eigen werk bestond vooral uit bronnenpublicaties en historiografische stukken. Daarmee kreeg Gabriel Monod de reputatie één van die illustere onbekenden te zijn die ongetwijfeld heel belangrijk waren in het proces van academisering van de geschiedbeoefening aan het einde van de negentiende eeuw, maar die omwille van hun droge en weinig gedurfde werk na hun dood terecht vergeten zijn. Dat is jammer, want bij nadere beschouwing blijkt Monod een kleurrijker figuur dan die reputatie doet vermoeden.

Tijdens zijn verbijf in Italië bezocht Monod de monumenten en bibliotheken in Rome en Florence, maar frequenteerde hij ook de salon van de Duitse democratische activiste en schrijfster Malwida von Meysenbug, die door intellectuelen uit heel Europa bezocht werd. Daar werd hij verliefd op Malwida’s jongste pleegdochter, de zestienjarige Olga, dochter van de Russische socialistische publicist Alexander Herzen. Hoewel Herzen de schuchtere historicus aanvankelijk niet zo’n goede partij vond, trouwden ze in 1873.

Nietzsche: de teleurgestelde romanticus

Via Malwida von Meysenbug maakte Monod kennis met Friedrich Nietzsche (1844-1900). Ze had de elegante jonge classicus ontmoet toen ze in 1872 de eerstesteenlegging van Wagners theater in Bayreuth bezocht. In latere jaren zou Nietzsche Malwida regelmatig opzoeken in Italië om zijn hoofdpijn en zijn allergische reacties op het Duitse “filisterdom” te verlichten. Toen Monod hem leerde kennen had Nietzsche net zijn eerste boek, De geboorte van de tragedie, gepubliceerd.

Voor de bruiloft van Gabriel en Olga schreef Nietzsche een stuk voor piano quatre mains, getiteld ‘Monodie (alleenspraak) à deux’.[1] Dit hoogromantische stukje muziek is een van de weinige bewaarde bronnen die getuigen van directe contacten tussen Monod en Nietzsche. Desondanks lijkt het erop dat ze gedurende enkele jaren vriendschappelijke betrekkingen onderhielden.[2] In elk geval hebben ze elkaar in 1876 opnieuw ontmoet toen beiden Wagners eerste Festspiele in Bayreuth bezochten. Hun ervaringen daar waren heel verschillend. Nietzsche walgde van het hoogburgerlijke en nationalistische publiek dat dweepte met kunst die het volgens hem niet begreep. Bayreuth genas hem voorgoed van zijn idolatie voor Wagner. Monod was echter verrukt en herinnerde zich de eerste Festspiele gedurende zijn hele leven als een moment van ware esthetische vervoering. Ook hij kritiseerde het snobisme dat in latere jaren fataal was voor de geest van Bayreuth. Maar op die eerste Festspiele van 1876 was daar, meende hij, nog geen sprake van.

Bayreuther Festpspielhaus
Bayreuther Festspielhaus in 1873

Het nut en het nadeel van de geschiedenis

Ondertussen had Nietzsche in 1874 het boek gepubliceerd waarmee hij historici provoceerde omdat het een lange aanklacht is tegen de overmaat aan historisch besef die volgens hem de dadendrang van de mens verlamt.[3] Bestudering van de geschiedenis moest volgens Nietzsche gebeuren terwille van het leven – wat daar ook onder verstaan moge worden – en niet omwille van de geschiedenis zelf. De drang naar historische kennis kan het leven verstarren en dat was wat volgens Nietzsche in zijn tijd gebeurde. Hoewel Monod het niet geheel met Nietzsche eens kon zijn en zijn stijl te hoogdravend vond, nam hij Nietzsches werk wel serieus.[4] Wat Monod stoorde was niet zozeer de diagnose die Nietzsche stelde, maar het feit dat hij er uiteindelijk niet toe kwam een remedie voor te stellen.

Monod verwachtte van Nietzsche dat hij na zijn afbrekende kritiek met een voorstel zou komen voor een nieuwe pedagogiek. Dat was namelijk een kwestie die Monod zelf ook bezighield. Wat Nietzsche beweerde was in feite dat geschiedbeoefening een pedagogisch doel moest dienen, en hijzelf dacht daar niet anders over. Historisch onderzoek had volgens Monod uiteindelijk tot taak het geschiedenisonderwijs te voeden. Dat geschiedenisonderwijs was op zijn beurt een training in patriottisme, kritische zin en levenswijsheid. Hij deelde Nietzsches kritiek op de excessen van de Duitse geschiedvorsing die van die opdracht was losgezongen en het verleden enkel nog omwille van het verleden zelf bestudeerde. Hij scheerde alleen niet elke vorm van wetenschappelijke geschiedbeoefening over dezelfde kam. Het was dus voor Monod zeer goed mogelijk om een academisch historicus te zijn en Nietzsches kritieken op die academische geschiedbeoefening te onderschrijven.

Nietzsches positivisme en Monods estheticisme

Voor Monod was het dus niet zozeer Nietzsches kritiek op de geschiedwetenschap die zorgde voor een breuk met hem. Hun beoordeling van de Festspiele wijst daarentegen op een fundamenteler meningsverschil. In zijn Portraits et souvenirs schrijft Monod over Nietzsches afkeer van het spektakel in Bayreuth: “Hij was een asceet met slechts één passie in zijn hart: de zoektocht naar en de verkondiging van de waarheid, maar van de bewijsbare waarheid, de tastbare realiteit. Hij heeft alle reputaties opzij willen schuiven, alle illusies die het sentiment, de verbeelding, de artistieke of metafysische dromerij tussen ons en de realiteit plaatsen; hij geloofde de positieve waarheid te vinden door een genadeloze kritiek.”[5] Met die houding had Nietzsche volgens hem afscheid genomen van de romantische vervoering die zijn geïmproviseer op de piano en de gelegenheidscompositie voor de Monods gekenmerkt hadden. Inderdaad componeerde Nietzsche na 1876 nauwelijks meer. Nietzsche had een draai gemaakt en was uiteindelijk een strenge positivist geworden, strenger dan Monod zelf was, omdat Nietzsche weigerde zich over te geven aan een esthetische ervaring waarvoor hij zijn zoektocht naar de naakte waarheid een moment  zou moeten opschorten.

Vaak is de professionalisering van de geschiedbeoefening opgevat als een beweging waarmee deze discipline zich terugtrok tussen de muren van archieven en universiteiten. Dat wordt ook beschouwd als een van de kernpunten van Nietzsches kritiek: de geschiedenis zou er opgesloten zijn, ver van het openbare leven en het intellectuele debat. Maar Monod bleef een man van de beau monde van salonnières en filosofische soirées. En ook voor hem moest zijn werk als historicus voortdurend ten dienste van het leven staan. De echte positivist, die daardoor ook steeds verder van het leven af kwam te staan, was in zijn ogen Nietzsche en niet hij. Monod lijkt uiteindelijk een vruchtbaarder positie in te nemen om over het nut en het nadeel van de geschiedenis na te denken dan Nietzsche, juist omdat hij de beperkingen van een hardnekkig en monomaan waarheidsstreven zag.

o-o-o

Camille Creyghton studeerde geschiedenis en filosofie. Ze promoveert aan de UvA op een onderzoek naar de receptie van de historicus Jules Michelet (1798-1874) in de Franse historiografie en politiek sinds 1870. Zie ook haar UvA-pagina.


[1] Het origineel bevindt zich in het Herzenmuseum in Moskou. Bij Christian Amphoux, achterkleinzoon van Monod, heb ik een kopie kunnen inzien. Ik dank Jeroen Bouterse en Bernard Zwueste voor de opname.

[2] Zie verder: Le Rider, J. (2005). Malwida von Meysenbug. Une Européenne du XIXe siècle. Parijs: Bartillat; Nietzsche, F. (1975-2004).

[3] Nietzsche, F. ‘Over nut en nadeel van de geschiedenis voor het leven’, in: Nietzsche, F. (1998). Oneigentijdse beschouwingen (De Nietzsche bibliotheek). T. Graftdijk vert. Amsterdam: De Arbeiderspers, 87-173.

[4] [Monod, G.] (1874). ‘Recensie van F. Nietzsche, Unzeitgemaesse Betrachtungen, zweites Stück’, Revue critique d’histoire et de littérature, 8, 2e semester, 318-319; [Monod, G.] (1875). ‘Recensie van F. Nietzsche, Unzeitgemaesse Betrachtungen, drittes Stück’, Revue critique d’histoire et de littérature, 9, 1e semester, 63-64.

[5] Monod, G. (1897). Portraits et souvenirs, Parijs: Calmann-Lévy, 285-286 (mijn vertaling).