Door Abel Streefland
Het was het eerste interview dat ik als promovendus afnam. Dolf de Vries woonde in Buitenveldert in een mooi groot opgezet appartement op de eerste verdieping, tegenover bejaardenhuis Beth Shalom. Een kleine Joodse mijnheer, kwiek voor zijn 86 jaar. Van zijn familie moest hij in huis altijd met een rollator lopen, maar daar had hij een hekel aan. Liever liep hij zonder. Beretrots was hij op zijn net aangeschafte ipad. “Echt de toekomst”, fluisterde hij me toe. Op tafel lag de Groene Amsterdammer.
Toen ik binnenkwam bood hij me een pakje appelsap aan. We gingen op de bank zitten en hij begon te praten. Vooraf had hij nagedacht over wat hij me wilde zeggen en hij had zelfs een schema opgesteld. Ook lag er een vergeelde brief klaar die hij me wilde laten zien.
Ik was wel wat zenuwachtig. Ik was pas 2 maanden eerder begonnen met mijn onderzoek en had het gevoel nog niets te weten. Deze man daarentegen had alles meegemaakt en wist veel zaken waar ik nieuwsgierig naar was. Stelde ik wel de juiste vragen? Durfde ik wel ver genoeg door te vragen? Ging het gesprek de goede kant op?
Dolf de Vries was opgeleid als chemicus. Hij begon zijn carrière bij het Instituut voor Kernphysisch Onderzoek (IKO) in Amsterdam. Daar werd na de oorlog onder leiding van de hoogleraar Aten gewerkt aan een eerste cyclotron, in samenwerking met Philips. Als chemicus hield De Vries zich bezig met de stofjes die met behulp van de cyclotron werden geanalyseerd.
Om de hoek van het IKO bevond zich het Laboratorium voor Massaspectrografie, waar de fysicus Jaap Kistemaker bezig was met het scheiden van zware isotopen. Via Aten kwam De Vries in contact met Kistemaker, die op zoek was naar een jonge en getalenteerde chemicus. In november 1951 mocht De Vries voor een kennismakingsgesprek langskomen bij Kistemaker, die hem direct het vuur na aan de schenen legde: kom volgende week nog maar eens langs en geef dan voor het lab een uiteenzetting over thermodiffusie. Daar had De Vries nog nooit van gehoord. Maar blijkbaar was dit de sollicitatieprocedure, en aangezien hij bij het IKO gewend was snel praatjes in elkaar te zetten viel het hem niet zwaar.
De Vries promoveerde uiteindelijk bij Aten, maar kreeg de meeste begeleiding van Kistemaker. Hij bleef de rest van zijn leven werkzaam op het laboratorium van Kistemaker, als chemicus te midden van fysici.
De vergeelde brief die voor me klaarlag, had De Vries zijn hele leven bewaard. Als een kleinood, verpakt in de originele envelop. Het was een brief van Samuel Goudsmit, gedateerd 19 juni 1967. Goudsmit en De Vries kenden elkaar uit de jaren vijftig. De Vries was voor een post-doctoral fellowship in Brookhaven geweest, waar Goudsmit hoogleraar was. Zo nu en dan stuurde De Vries een krantenartikel met voor Goudsmit relevant nieuws uit Nederland naar hem door.
Samuel Goudsmit (1902 – 1978) was naast een uitmuntend fysicus (samen met Uhlenbeck winnaar van de prestigieuze Max Planck-medaille voor hun ontdekking van het begrip spin) een kleurrijke man. Al in de jaren twintig emigreerde hij naar de VS. Tijdens de oorlog werkte hij mee aan de beroemde Alsos-missie, die als taak had het Duitse atoombomproject in kaart te brengen. Hij reisde met de geallieerde troepen mee door Europa. In 1946 publiceerde hij over deze missie een boek, “ALSOS”.[1] In Nederland zorgde één hoofdstuk uit dit boek voor ophef. Het bleek dat in de oorlog vier Nederlandse wetenschappers in Parijs gewerkt hadden voor de firma Cellastic, een bedrijf gespecialiseerd in wetenschappelijke octrooien. Na de oorlog werd duidelijk dat deze firma een Duitse dekmantel was geweest voor het inwinnen van wetenschappelijke kennis, wellicht ook voor de oorlogsmachine en de Duitse atoombom. En wie was tijdens de oorlog twee maal voor drie weken naar Parijs geweest, samen met zijn vrouw? Jaap Kistemaker.
Vanaf oktober 1960, bijna vijftien jaar na de publicatie van het boek van Goudsmit, begon de communistisch krant De Waarheid met een zeer breed opgezette campagne tegen Jaap Kistemaker. Maanden achter elkaar verschenen er vrijwel elke week stukken waarin Kistemaker werd zwartgemaakt. In deze publicaties werd een link gelegd tussen het oorlogsverleden van de wetenschapper en zijn werkzaamheden aan de ultracentrifuge, een apparaat om uranium te verrijken. De Duitse contacten, die hij in de oorlog in Parijs had opgedaan, zouden nu met hem samenwerken om een West-Duitse atoombom mogelijk te maken.
In eerste instantie wist Kistemaker de communistische aanvallen vrij goed te negeren. Hij sloeg eenvoudigweg De Waarheid niet meer open. Maar naarmate de tijd vorderde kreeg hij het er steeds moeilijker mee. In december 1960 verzuchtte hij in een brief aan Goudsmit: “Deze systematische beledigingscampagne duurt nu 2 maanden en voor iemand met een dikke huid is dit zelfs te veel.”[2] Zijn belangrijkste verweer was dat de argumenten van De Waarheid voor 99% op leugens gebaseerd waren, en slechts 1% waarheid bevatten. Goudsmit – die in de VS redelijk op de hoogte was van de Nederlandse ontwikkelingen – onderschreef dit en raadde Kistemaker aan vooral uit de publiciteit te blijven en zich koest te houden. Voor Goudsmit stond voorop dat de zaak in 1945 goed onderzocht was en dat er toen geen disciplinaire acties tegen Kistemaker genomen waren. Dat was voor hem doorslaggevend bewijsmateriaal.
De zaak bleef echter om de zoveel jaren terugkeren, en niet minder heftig. De zaak kwam in de Amsterdamse Gemeenteraad ter sprake en er werden zelfs meerdere keren Kamervragen over gesteld. Dat het dossier van de naoorlogse zuivering van Kistemaker bij Binnenlandse Zaken zoek bleek te zijn, hielp niet mee. Ook de reacties van Kistemaker op de beschuldigingen waren niet altijd even tactisch. Soms repte hij over contraspionage, dan waren het weer leugens; consequent waren zijn antwoorden niet. Een enkele keer werd hij echt kwaad op journalisten. Veel mensen kregen vanwege deze reacties het idee dat Kistemaker wel degelijk iets te verbergen had.
Over het algemeen stonden de wetenschappers op Kistemaker’s laboratorium achter hem. De medewerkers hadden er vertrouwen in dat hij niet zo ‘fout’ was als wel werd beweerd, en dat de lastercampagne van communistische kant vooral gericht was tegen West-Duitsland. Nu was het uiteraard wel zo dat je als jonge wetenschapper alleen op dit laboratorium ging werken als Kistemaker je lag. Anders ging je wel ergens anders aan de slag. Zo stonden de laboratoriummedewerkers bijna als vanzelf achter hun markante baas.
Bij Dolf de Vries sloeg op een bepaald moment toch de twijfel toe waarbij wellicht meespeelde dat hij van Joodse afkomst was en in de oorlog ondergedoken had gezeten. Hij vroeg daarom Goudsmit naar zijn mening over het oorlogsverleden van Kistemaker. In het interview vertelde hij me dat hij weg zou zijn gegaan van het laboratorium, als Goudsmit niet de volgende woorden had geschreven die hem overtuigden van de ‘onschuld’ van Kistemaker:
“The best defense, which [Kistemaker] never uses, is that during the period of the `verwoede zuiveraars’ he himself was investigated and cleared; but as is usual in such cases, those who are least guilty have the largest guilt complex, and that is his trouble. He is always on the defensive and thus makes mistakes and worsens the situation.”[3]
Waarom hechtte Dolf de Vries zo veel waarde aan de brief van Goudsmit? Het grote probleem in die hele Cellasticaffaire was, dat er weinig bronnen beschikbaar waren. Het was bekend wie er wanneer in Parijs waren en wat de firma Cellastic ongeveer probeerde te doen. Maar wat zich in Parijs precies heeft voorgedaan, is altijd onduidelijk gebleven: welke Franse laboratoria door de Nederlandse wetenschappers zijn bezocht; hoeveel die wetenschappers eigenlijk wisten van de Duitse achtergrond van de zaak; welke Duitsers er precies bij betrokken waren. Handelden deze wetenschappers slechts uit opportunisme – ze kregen rijkelijk betaald voor hun tripjes naar Parijs – of was er toch meer aan de hand?
Niemand in Nederland kon het met enige zekerheid op deze vragen antwoord geven. Dan maar raad vragen aan Samuel Goudsmit, de man die de hele zaak aan het rollen had gebracht. Maar Goudsmit was sinds 1946 niet meer bij de affaire betrokken geweest. Hij wist niet méér dan hij in 1946 had opgeschreven, maar was tenminste wel overtuigd van zijn mening.
Het is veelzeggend hoe veel waarde De Vries hechtte aan de mening van Goudsmit. Hij heeft de brief altijd bewaard. Voor hem was het hét “bewijsmateriaal” dat Kistemaker niet fout was geweest in de oorlog en – breder – dat hij te vertrouwen was als baas en vriend. Tijdens het interview liet hij het stralend zien: “Kijk, deze brief zal eindelijk een einde maken aan al die ophef!” Hij ging er vanuit dat ik, als wetenschapshistoricus, deze zaak op zou lossen en eindelijk de waarheid boven tafel zou krijgen…
Een dag na het interview kreeg ik een mailtje van De Vries’ schoonzoon: Dolf de Vries was de dag na ons gesprek overleden aan een hartstilstand. Zonder ziekbed, gewoon in zijn eigen huis. Ik was een van de laatsten die hem gesproken had.
o-o-o
Abel Streefland heeft natuurkunde gestudeerd in Utrecht en deed daar ook de master History and Philosophy of Science. Sinds december 2011 werkt hij aan een proefschrift over Jaap Kistemaker en uraniumverrijking in Nederland sinds 1945.
[1] Samuel Goudsmit, “Alsos”, New York, 1946.
[2] Uit een brief van Kistemaker aan Goudsmit, 2 december 1960. Te vinden in Folder 127 van Series III van het archief van Goudsmit. Het archief wordt beheerd door de Niels Bohr Library & Archive van het American Institute of Physics. Tot voor kort was dit archief digitaal te benaderen via http://www.aip.org/history/nbl/index.html.
[3] Uit de brief van Goudsmit aan Dolf de Vries, 19 juni 1968. Te vinden in Folder 47 van Series III van het Goudsmit archief.