Ik begin deze oproep met een waar gebeurd verhaal. Op 5 juni 2013 promoveerde aan de Vrije Universiteit ir. Kees Schilt op een proefschrift met als titel Simon Stevin en het Hermetisme. De jonge doctor was toen 80 jaar oud en al zo doodziek dat de promotie bij wijze van hoge uitzondering niet op de universiteit plaats vond maar bij zijn dochter thuis in Velp. Promotoren waren mijn collegae Davids en Frijhoff, met Stamhuis als co-promotor. Ik was lid van de leescommissie die met toelating tot de promotie had ingestemd, maar doordat ik vastzat aan een lezing aan de andere kant van het land kon ik er tot mijn grote spijt niet bij zijn. Van Karel Davids hoorde ik naderhand dat het een uitermate stijlvolle, zonovergoten bijeenkomst was geweest, waarbij de mentaal nog geheel heldere promovendus zich vanuit zijn rolstoel prima tegen de oppositie weerde. Zoals toen al door iedereen werd voorzien, is hij kort erna inderdaad overleden. En dat betekent dat de verbreiding over de aardbol van wat dit proefschrift wetenschappelijk waard is, het van het begin af aan zonder de schrijver zelf heeft moeten stellen. Waarom zou ik het nu zo jammer vinden als deze studie verder in het vergeetboek zou raken?
Om eerlijk te zijn: niet om de hoofdstelling van het boek, namelijk dat Stevin de inspiratie voor zijn oeuvre zou hebben gehaald uit Hermetische bron, vooral via het werk van Giordano Bruno. Op het eerste gezicht is zowat geen groter tegenstelling denkbaar dan tussen de avontuurlijke en heethoofdige Italiaanse monnik met zijn van magie doordrenkte, in woest proza uitgedrukte wereldbeeld, en de aartsnuchtere, tot op het bot zakelijke, didactisch glasheldere, volstrekt onpoëtische en waarschijnlijk religieus totaal indifferente wiskundige/technicus van Noord-Nederlandse bodem. Naar niet alleen mijn mening is het Kees Schilt niet gelukt deze tegenstelling te overbruggen — het bewijsmateriaal dat hij in zijn proefschrift heeft aangedragen, is eerlijk gezegd aan de dunne kant. Het is dan ook niet daarom dat ik, samen met de promotoren en de leescommissie, deze studie wel degelijk proefschriftwaardig bevond. Wat mij betrof, zat dat hem er in dat vele doorwrochte pagina’s zijn gewijd aan een buitengewoon belangwekkend onderwerp waar maar heel weinig intensief doordachte, tegelijk wiskundig competente en historisch verantwoorde literatuur over lijkt te bestaan — de verbinding die Stevin in veel van zijn werken nastreefde tussen (in zijn eigen woorden) ‘spiegeling’ en ‘daad’, dus tussen theorie en praktijk. In hoeverre heeft Stevin zijn meestal rijkelijk abstract-wiskundige, vaak op Archimedes geënte onderzoek ingezet om van de daar gewonnen inzichten technisch en ook economisch profijt te trekken? Maar ook omgekeerd: in hoeverre heeft zijn technische aanleg zijn wiskundig onderzoek helpen richten? Onderwerpen waar Stevin in deze dubbele zin zich mee bezig heeft gehouden, zijn onder veel meer evenwichtstoestanden, vestingbouw, stedebouw, de werking van molens, en de fameuze zeilwagen.
Over deze en dergelijke onderwerpen is wel degelijk eerder gepubliceerd, alleen gebeurde dit (voorzover ik kan overzien) juist daar waar het de verhouding tussen wiskundige wetenschap en praktijk betreft meestal slechts in algemene beschouwingen of in beknopte terzijdes, of op een wetenschapshistorisch niet langer bevredigende manier. En dus is er naar mijn mening alle ruimte om dit onderwerp eens met een zekere stelselmatigheid aan te pakken. Sterker, ik zou het geweldig vinden als een lezer van dit stukje zin zou krijgen om de talrijke passages die wijlen Kees Schilt in zijn proefschrift hieraan heeft gewijd te benutten voor een mooi artikel over dit echt belangrijke maar ernstig verwaarloosde onderwerp.
Kees Schilt was bij leven officier van de Genie, later leraar wis- en natuurkunde, met nog weer later aangevatte èn voltooide studies in de pedagogiek en in de wijsbegeerte en wetenschaps- en techniekgeschiedenis. Die veelzijdige achtergrond is onmiskenbaar aan te treffen in zijn deskundige, ook wiskundig helder uiteengezette analyses (verspreid over het hele proefschrift, en makkelijk los te denken van zijn Hermetisme-these) van de diverse onderwerpen die Stevin zoal bij de kop nam. De technisch-historische analyses liggen als het ware voor het oprapen. Waar iemand die ze voor een artikel wil aangrijpen de arbeid naar mijn mening het best op uit zou kunnen laten lopen, is een op deze alternatieve vraagstelling toegespitste synthese van de diverse deel-analyses, en het zorgvuldig inbouwen ervan in een breder historisch kader.
De betrekkelijk geringe omvang van de historische literatuur die specifiek aan Stevin is gewijd, staat in geen reële verhouding tot Stevins historische betekenis. En van die literatuur is het merendeel dan ook nog eens alleen in het Nederlands geschreven, en dus buiten de Nederlandse en Belgische landsgrenzen niet of nauwelijks toegankelijk. Ga in de talrijke door niet-Nederlanders geschreven wetenschapshistorische overzichtswerken waar de periode rond 1600 deel van uitmaakt maar eens na wat er over Stevin in voorkomt, als zijn naam in het register al valt op te sporen! Zoeken in de HSTM database leverde me 46 verwijzingen naar Stevin op, waarvan maar heel weinig studies (met name enkele die door Klaas van Berkel, Rienk Vermij, Charles van den Heuvel en Heidi de Mare zijn geschreven) serieus het gemengd wiskundig / technische terrein betreden waarop Kees Schilt zich in zijn proefschrift zo breed, zo diepgaand en in zo sprekend detail begeven heeft.
De beste monografie over Stevin is naar mijn indruk nog altijd die van E.J. Dijksterhuis uit 1943 (postuum ingekort en ondeskundig in krom Engels overgezet in 1970). Er zijn verder de merendeels niet erg zorgvuldig bezorgde Principal Works uit de jaren ‘50–’60, voornamelijk facsimile reproducties met (in deel V) enige techniekhistorische toelichting door R.J. Forbes. Er is een informatief overzicht ‘Wonder en is gheen wonder’. De geniale wereld van Simon Stevin door Jozef T. Devreese en Guido vanden Berghe uit 2003, waarin de verhouding tussen ‘spiegheling’ en ‘daet’ wel keer op keer wordt aangestipt maar niet uitgediept op de grondige manier waarop dat bij Schilt gebeurt. En dat is het dan wel zo’n beetje. Kortom, er is werk aan de winkel, prachtwerk zelfs, dat eventueel, en uiteraard na zorgvuldige peer-review, op een publicatie in het tijdschrift Isis zou kunnen uitlopen — het onderwerp is er belangrijk genoeg voor. Wie neemt de handschoen op?