Wat is het verhaal van deze foto, van dit ‘Tuinfeest op Wiltzangk’? Ruim vijf jaar geleden dook ze voor het eerst op, toen ik tijdens mijn studie de interbellum scheikunde onderzocht. Sindsdien bewoog ik me in mijn promotie naar het naoorlogse wetenschapsbeleid en verdween de foto naar de marges van mijn aandacht. Toch drong het beeld van dit fabelachtige tuinfeest zich kortgeleden weer aan me op – en stelde ik eindelijk de vraag wat daar nu eigenlijk plaatshad.
Zes jaar geleden volgde ik in Utrecht het mastervak Dilemma’s of Modernity. Voor het eerst werd ik, half scheikundige en half filosoof, geconfronteerd met de rijkdom van het archief. Ik genoot volop van het gevoel contact te maken met een eerdere, vreemde tijd. Steeds wanneer je dacht grip te hebben op je onderwerp, worstelde het verhaal zich door een onverwachte brief, foto of krabbel in de zijlijn weer van je los. En ook genoot ik van het fysieke contact met mijn honderd jaar oude bronnen: van het dikke vergeelde papier en de mooi uitgegeven boekjes, tot de knullige, knusse plekjes in bieb of museum waar je ineens door stapels papier heen mocht ploegen.
Ik was dan ook heel blij toen al dat gezwoeg niet alleen in een paper terechtkwam, maar ook mocht verschijnen in een themanummer over de Eerste Wereldoorlog in Studium (een tijdschrift dat sinds kort zelf tot archiefmateriaal verworden is!). Kortgezegd volgde ik de pogingen van een paar Utrechtse chemici om de chemici aller landen na die oorlog weer met elkaar in gesprek te brengen – dat lag wat gevoelig nadat de scheikunde in alle oorlogvoerende landen voor offensieve doeleinden was ingezet. De vers opgerichte internationale organisatie voor de zuivere en toegepaste chemie (IUPAC) sloot de chemici uit Centrale Machten voorlopig uit van deelname. De Nederlander Ernst Cohen was een van de neutrale voorvechters die hier in de jaren twintig verandering in probeerden te brengen.
Als ik het artikel nu teruglees erger ik me een beetje aan de noodzaak die ik voelde om te benadrukken hoezeer deze oorlog een breuk betekende met de wetenschapsbeelden van ‘Comteaanse’ en ‘positivistische’ optimisten. Alsof de wetenschapskritische filosoof die ik besloten had te willen worden, moest afrekenen met de scheikundige die ik had kunnen zijn. De bronnen die ik daar met veel plezier bij elkaar scharrelde, fascineren me nog steeds: van een gezellige groepsfoto in de Utrechtse tuin van Cohen, in 1921, en het ‘chemisch-historische’ menu dat zij die avond voorgeschoteld kregen, tot een gedicht van de Lets-Duitse chemicus Paul Walden die met gezonde poëtische overdrijving het werk van de Hollanders vergeleek met hun strijd tegen de woeste zee.
Over diezelfde Cohen en zijn zogenaamde ‘zuivere’ fysisch-chemische wetenschap schreef ik vervolgens mijn scriptie, en dus zocht ik in heel Nederland zijn nagelaten stukken bijeen. Zo kwam ik ook bij het Utrechtse Universiteitsmuseum, waar ik niet alleen een paar mooie brieven vond uit een briefwisseling tussen Cohen en Fritz Haber – de Duitse Nobelprijswinnaar die symbool kwam te staan voor gifgas – maar ook verrast werd door een sjiek fotoalbum. De meeste foto’s waren van de IUPAC conferentie die in juli 1928 in Den Haag plaatsvond. Snel schoot ik ter herinnering wat plaatjes van de mooiste – waaronder de tuinfeestfoto waar dit stuk mee begon. Maar ik stond er niet heel lang bij stil, zocht niet uit wat daar nu precies gebeurde, en het verdween in een mapje, diep weggestopt op mijn harde schijf.
Pas vier jaar later trok ik deze digitale la weer eens open. De aanleiding was het honderdjarig bestaan van de IUPAC, ter ere waarvan historici van de scheikunde een speciale uitgave van Chemistry International voorbereidden. Wat bleek, ze wisten van mijn artikel in Studium (dat een groter internationaal bereik had dan ik vermoedde!) en vroegen of ik meer kon vertellen over Ernst Cohen zijn jaren als IUPAC voorzitter. Het artikel dat ik al lang achter me dacht te hebben gelaten, bleek ineens weer relevant.
Het was de redacteur van Chemistry International, Fabienne Meyers, die doorvroeg over de foto’s die ik aanleverde bij het tekstje. Waar zijn ze, en waarom? Makkelijkst was de foto van de opening van de IUPAC conferentie – waarbij voor het eerst weer Duitse chemici, als gasten, aanwezig waren. Overduidelijk speelde dit zich af in de ‘oude’ zaal van de Tweede Kamer op het Binnenhof. Toevallig was ik begin dit jaar nog aanwezig bij een wetenschapsbeleidsconferentie over de ‘economische waarde van wetenschap’. Ook al heeft men intussen wat naargeestige blauwe lampjes opgehangen, toch blijft de zaal goed herkenbaar.
Zowel in 2019 als in 1928 was deze zaal een kruispunt van wetenschap en politiek. Cohen opende de bijeenkomst in vier talen (Frans, Engels, Latijn en Esperanto(!)) om de internationale aard van de wetenschap te benadrukken. Vervolgens gaf hij het woord aan de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, dr. J.R. Slotemaker de Bruine. Deze roemde, als ‘oud-professor’ theologie, niet alleen de ‘reine’ wetenschap, maar ook, als minister, de ‘toegepaste’ scheikunde omdat de ‘nijverheid’ steeds meer leerde de ‘vruchten te plukken’ van de wetenschap. Cohen sloot af met wat wetenschapshistorische grappen: de geschiedenis kende voorbeelden van predikanten die zich in de chemie bekwaamden – Joseph Priestley ontdekte zowel zuurstof als het sodawater (‘gelach’) – en dus zou de Minister ‘één der hunnen’ kunnen worden als hij zich maar lang genoeg onder chemici begaf (‘vrolijkheid’).
Sowieso was er op de conferentie voldoende aandacht voor vrolijkheid en vermaak. Op vrijdag bezochten de afgevaardigden Rotterdam, waar ze van een lunch op het stadhuis genoten, een boottocht door de havens maakten en het monument van J.H. van ’t Hoff bezochten (nog altijd te bezoeken!). En op zaterdag 21 juli, reed een stoet auto’s van het Vredespaleis in Den Haag, naar het bosrijke Wassenaar. Alle IUPAC chemici ‘en hun vrouwen’ waren uitgenodigd voor een kopje thee op het landgoed Wiltzangk. De uitnodiging kwam van ‘S. van den Bergh en mevr. Van den Bergh-Willing’. Dat wil zeggen, Samuel van den Bergh, op dat moment lid van de raad van bestuur van de Margarine Unie, en dus één van de grondleggers van het hedendaagse Unilever. De Joodse Van den Berghs brachten sinds 1922 hun vrije tijd door op Wiltzangk, en zouden dit doen totdat de Wehrmacht het huis vorderde, en leegroofde, in de Tweede Wereldoorlog. Vandaag de dag is het de residentie voor de Iraanse ambassadeur, op Rust en Vreugdelaan 5.
Bij het slotdiner, in het Scheveningse Kurhaus, reflecteerde Minister voor Nijverheid Slotemaker de Bruine wederom op de verhouding tussen zuivere en toegepaste wetenschap, in chemie en theologie: ‘Als ik naga, wat u de vier laatste dagen hebt gedaan … vraag ik mij af, waaronder ik dit moet rubriceren. Was bv de “garden partij” op de Wiltzangk en uw bezoek aan de havens van Rotterdam te beschouwen als zuivere of als toegepaste chemie?’ Allebei, had Cohen kunnen antwoorden, want de internationale chemische conferentie was voor hem zowel gelegenheid om zichzelf internationaal op de wetenschappelijke kaart te zetten, als om binnen de Nederlandse landgrenzen de banden met politiek en industrie aan te halen, en hen te overtuigen van de maatschappelijke relevantie van zijn wetenschap. Dat was min of meer de conclusie van mijn masterscriptie over Cohens chemie, en die zag ik nu bevestigd in deze paar beelden. De tuinfeestfoto is me door de jaren heen blijven volgen – en ik ben benieuwd wanneer deze opnieuw opduikt.