Het coronavirus houdt zich niet aan de landsgrenzen, het heeft geen paspoort, houdt zich niet aan de grondwet en trekt zich niets aan van drukte op De Dam. Deze trits uitspraken van premier Mark Rutte en minister Hugo de Jonge somde Arjen Lubach zondag 4 oktober 2020 op. Daarmee deed hij de rake observatie dat in de media het coronavirus (eigenlijk SARS-CoV-2 geheten) tot een ongrijpbare persoon wordt gemaakt. Door die verpersoonlijking kan de bestrijding van een infectieziekte, in dit geval de pandemie Covid-19, tot een oorlogsverklaring worden gemaakt. Er wordt dan een agressieve oorlogsmetafoor gehanteerd waarbij sprake is van overheidsmaatregelen met verdedigingslinies, afgedwongen isolatie en quarantaine en tenslotte vernietiging van de vijand.[1] Bij de afkondiging van de tweede, nu gedeeltelijke lockdown, na de eerste intelligente, greep Rutte naar een hamer om het coronavirus te verpletteren. Deze laatste beeldspraak doet ongemakkelijk aan maar blijkt afkomstig van de Frans-Spaanse ingenieur en publicist Tomás Pueyo die er veel naam mee maakte, waarschijnlijk omdat hij verkeerd werd begrepen. Pueyo bedoelde dat het coronavirus niet kan worden uitgeroeid en dat na de hamerslag we al dansend met de resten virussen zullen moeten leren leven.[2]
Ongrijpbaar virus
Het coronavirus wordt geschetst als een individu en derhalve een subject met een Identiteit. NRC columnist Frits Abrahams, die het coronavirus ‘zeer goed kent’, is hier het uitgesproken in. Hij interviewde het virus al vier keer en heeft er veel respect voor vanwege zijn efficiënte handelswijze; de onzichtbare laat zich door niets van de wijs brengen. De columnist tekende uit de mond van het virus op: ‘Ik doe mijn werk als virus, zoals een schaker zijn sport bedrijft. Jullie zijn nu aan zet.’[3] Door coronavirus vernuftigheid toe te kennen impliceert Abrahams op ironische wijze het omgekeerde: we kennen het virus juist niet! Ook Lubachs citaten illustreren dat de regering met de handen in het haar zit tegenover zo’n ongrijpbare tegenstander
Maar staat het ongrijpbare virus niet haaks op de immense moleculaire kennis die inmiddels over coronavirussen in het algemeen, en SARS-CoV-2 in het bijzonder, is opgedaan? Sinds januari 2020 is de complete genoomsequentie van in China aangetroffen coronavirus bekend. Iedereen weet inmiddels dat de aanwezigheid van het virus wordt vastgesteld met een PCR-test op basis van kenmerkende stukjes virusnucleïnezuur die worden vermenigvuldigd. Eiwit van het virus—dat als een antigeen werkt op antistof tegen het virus—kan worden aangetoond in een sneltest. En of iemand een infectie met coronavirus heeft doorgemaakt wordt vastgesteld door de aanwezigheid van tegen coronavirus gerichte antistof aan te tonen.[4] Met andere woorden: de identiteit van het virus SARS-CoV-2 is ondubbelzinnig vastgelegd zoals een vingerafdruk een individu identificeert. De precieze moleculaire kennis over het coronavirus lijkt haaks te staan op het ongrijpbare gedrag ervan. In deze blogpost geef ik een korte wetenschapshistorische analyse van het begrip ‘virus’ die deze paradox van een precies gekend virus-‘molecuul’, de Dr. Jekyll, en een vingervlugge dader, Mr. Hyde, inzichtelijk maakt.[5] Voor die analyse ben ik lichtelijk schatplichtig aan de Franse schrijver en dichter Michel Houellebecq.
Een klein half jaar geleden schreef Houellebecq in een landelijk dagblad dat het bij het coronavirus gaat om een diffuse tegenstander: ‘Een banaal virus, op weinig glorieuze wijze verwant met obscure griepvirussen, gedijend onder omstandigheden die we slecht kennen, met vage kenmerken, nu eens goedaardig dan weer dodelijk, niet eens seksueel overdraagbaar: kortom, een virus zonder eigenschappen.’[6] Zoals gezegd, inmiddels kennen we het moleculaire coronavirus veel beter maar ook het gedrag ervan, de pathologie en de epidemiologie. We weten over symptoomloze geïnfecteerden, superspreaders, cytokinestormen, dexamethason en bloedverdunners. Toch blijven er veel onzekerheden. Het infectierisico en de symptomen zijn uiterst variabel; ze zijn afhankelijk van leeftijd en lichamelijke conditie van de patiënt, van omstandigheden op het werk, van de huissituatie en vakantie, van reisbeperkingen en intelligente of partiële lockdowns.
Wat Houellebecq in mei signaleerde is dat onze ervaringen met Covid-19 in context worden geplaatst van ervaringen met eerdere epidemische en pandemische (virus)infectieziekten: variërende van de Spaanse Griep in 1918-1920, influenza in het midden van de jaren zeventig, AIDS in de jaren tachtig van de 20ste eeuw en SARS aan het begin van de 21ste eeuw. Voor de contextualisering van Covid-19 grijpen we terug op eerdere ervaringen; isolatie en quarantainemaatregelen werden al toegepast bij de beheersing van de wereldwijde pestpandemie in de 14de eeuw.[7] Ten opzichte van eerdere ervaringen met infectieziekten lijkt het coronavirus geen onafhankelijke eigenschappen te hebben. Waar kan Houellebecqs conclusie van een ‘Virus zonder Eigenschappen’ ons brengen?
De Man zonder Eigenschappen
Laten we Houellebecqs metafoor en conclusie eens doortrekken. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij zich bij zijn conclusie laten inspireren door het boek van de Oostenrijkse schrijver Robert Musil: De Man zonder Eigenschappen.[8] Zijn er uit dit vuistdikke boek conclusies te trekken over een subject zonder eigenschappen, of het nu een persoon of een virus is?
Dat Ulrich—Musil noemt diens achternaam niet omdat hij Ulrichs vader niet in verlegenheid wil brengen door wat hij schrijft—een man zonder eigenschappen is, is eigenlijk een conclusie van een vriend, Walter:
Walter was geremd, zocht, weifelde. Opeens barstte hij los: ‘Hij is een man zonder eigenschappen!’
‘Wat is dat?’ vroeg Clarisse giechelend.
‘Niets. Gewoon niets is dat!’
Maar Clarisse was door die benaming nieuwsgierig geworden.
‘Daar zijn er tegenwoordig miljoenen van,’ beweerde Walter. ‘Dat is het slag mensen dat door deze tijd is voortgebracht!’ Zijn spontaan opgekomen benaming beviel hem zelf; alsof hij een gedicht begon dreef de benaming hem voort, voor hij de betekenis ervan wist. ‘Kijk naar hem! Waar zou jij hem voor aanzien? Ziet hij eruit als een arts, als een zakenman, een schilder of een diplomaat?
robert Musil, de man zonder eigenschappen, p.82
De Zweedse literatuurcriticus Stefan Jonsson heeft twee decennia geleden een analyse gemaakt van Musils gebruik van het begrip identiteit.[9] Jonssons concludeert dat bij Ulrich gangbare categorieën als geslacht, klasse, en etniciteit zijn komen te vervallen; daardoor kon de hoofdpersoon allerlei sociale grenzen en taboes overschrijden. Bij een uit personen zonder eigenschappen bestaande maatschappij komt het weefsel van de sociale gemeenschap te vervallen. Ulrich leefde binnen een paradigma van negativiteit.
Wat kan de gedachtensprong naar De Man zonder Eigenschappen ons leren over de Identiteit van het coronavirus? Vertaald naar het coronavirus heeft dat geen specifieke eigenschappen omdat het is ingekaderd in eerdere ervaringen met infectieziekten. Een uitgesproken voorbeeld is de influenza-epidemie die in het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw werd aangeduid als veroorzaakt door een ‘slippery’ virus. Bij het bestrijden van die griepepidemie—die er overigens niet zou komen—met een vaccin ging alles fout wat maar fout kon gaan; het was Murphy’s Law in extremo. Het boek dat dit verhaal beschrijft heeft als ondertitel: Decision-making on a Slippery Disease. [10] Bij de identiteit van een virus gaat het dus om toegekende identiteit, niet een definitie die door de natuur is gegeven. Ons denken over het coronavirus is het effect van een historische ontwikkeling. Het is een gevolg van functies die zijn opgehelderd via decennialang experimenteel onderzoek in laboratoria en in de kliniek.
Bij de identiteit van een virus gaat het dus om toegekende identiteit, niet een definitie die door de natuur is gegeven. Ons denken over het coronavirus is het effect van een historische ontwikkeling. Het is een gevolg van functies die zijn opgehelderd via decennialang experimenteel onderzoek in laboratoria en in de kliniek.
Betrouwbaarheid
Alvorens in te gaan op de historische ‘wording’ van virussen wil ik de steun inroepen van Bruno Latour die Louis Pasteurs ontdekking van de rol van levende gist bij melkzuurfermentatie uiteenrafelde. Pasteurs ontdekking was er, aldus Latour, een van grote activiteit: ‘… the experimental chemist is in full activity extracting, treating, filtering, dissolving, adding, sprinkling, raising the temperature, introducing carbonic acid, fitting the tube.’ Wanneer echter het wetenschappelijk resultaat van het experimentele werk—gistfermentatie—door Pasteur in zijn publicatie wordt gepresenteerd, dan is de experimentalist verdwenen. Fermentatie lijkt zich af te spelen onafhankelijk van het eerdere laboratoriumwerk. In de publicatie van Pasteur over melkzuurgist, aldus Latours analyse, wisselen auteurschap en autoriteit: ‘Pasteur authorizes the yeast to authorize him to speak in its name. Just who is authoring the whole literary process is itself an open question where characters and authors are exchanging credibilities …’.[11]
In de tijd van Pasteurs werk aan gist in de tweede helft van de 19de eeuw, waren gistcellen zichtbaar te maken met een lichtmicroscoop. De infectieuze entiteiten die wij nu virussen noemen waren dat indertijd niet. Op basis van pathologisch effect op gastheerorganismen bleken dergelijke virussen zowel planten, dieren als de mens te infecteren. Het ‘breken’ van tulpenbloemen bijvoorbeeld is het resultaat van een (onzichtbare) virusinfectie. Een virus werd echter afgezet tegen het paradigma van de bacteriologie waarbinnen ze klaarblijkelijk niet vielen. Als onzichtbaar agens waren ze dus een virus zonder eigenschappen sec. Een paradigmatische breuk—met vervolgens de vorming van de virologie—ontstond toen virussen in de jaren veertig van de twintigste eeuw zichtbaar werden gemaakt met de elektronenmicroscoop.[12] Omdat het coronavirus SARS-CoV-2 nu te pas en te onpas wordt afgebeeld als een computeranimatie in de vorm van een drijvende zeemijn of een zwevend futuristisch object, is visualisatie een perfect onderwerp om te analyseren wat er gebeurt als een virus wetenschappelijk-technische eigenschappen krijgt toebedeeld.
Filtreerbare virussen
De biologische categorie die we nu virussen noemen werd aan het eind van de negentiende eeuw geduid als filtreerbarevirussen. Vooropgesteld, dit waren de decennia van euforie over de microbiologie, meer in het bijzonder de bacteriologie. Men geloofde dat bacteriën door een ultrafilter worden tegengehouden, dat ze op een kunstmatige voedingsbodem kunnen worden gekweekt en dat ze zichtbaar zijn te maken met een lichtmicroscoop onder kleuring met synthetische kleurstoffen. De filtreerbare virussen daarentegen weken af van deze algemeen aanvaarde eigenschappen van bacteriën. Uiteraard werden de effecten van pokken, polio en mazelen wel waargenomen door Semmelweis, Snow, Jenner, Pasteur en Koch, die de grondvesten voor de bacteriologie legden. Zowel de pathologie als de epidemiologie van de filtreerbare virussen werd herkend en erkend. Toch bleef de identiteit van de filtreerbare virussen in nevelen gehuld. Hoe kon het toch dat zij zo klein waren dat ze door bacteriefilters niet werden tegengehouden, dat ze niet waren te kweken op kunstmatige voedingsbodems ondanks alle toegevoegde essentiële voedingsstoffen en—niet in de laatste plaats—dat ze onzichtbaar waren?
Het laboratoriumonderzoek naar virussen in het begin van de twintigste eeuw ving aan met het wrikken aan bovengenoemd drietal negatieve eigenschappen ten opzichte van het bacteriologisch paradigma. De ultrafiltreerbaarheid werd niet opgevat als een raadselachtige anomalie ten opzichte van bacteriën, omdat het passeren van een ultrafilter de enige operationele definitie was van dergelijke biologische organismen. Virussen waren op weg naar ‘volwassenheid’ toen in de jaren vijftig duidelijk werd dat ze voor hun vermenigvuldiging afhankelijk zijn van levende cellen. Het was de Nederlandse microbioloog Martinus Beijerinck die formuleerde dat het tabaksmozaïekvirus (TMV) voor vermenigvuldiging afhankelijk is van delende jonge plantencellen. En de filtreerbaarheid van het agens verklaarde Beijerinck door aan te nemen dat TMV niet een georganiseerde microbe is maar een vloeibaar agens.[13]
Zoals gezegd werden (filtreerbare) virussen in de jaren dertig van de twintigste eeuw zichtbaar gemaakt met de elektronenmicroscoop. Toen ze zichtbaar waren werden er observaties gedaan waaruit bleek dat virussen morfologisch sterk van bacteriën verschillen. Maar bovendien bleek dat de biologische categorie ‘virussen’ ook zelf een zeer uiteenlopende morfologie omvat.[14]
Beeld van een virus
We kunnen nu tot de conclusie van deze blogpost komen. Zonder een complete geschiedenis van de virologie te schrijven moet de portee hier zijn dat aan het begin van de twintigste eeuw filtreerbare virussen een biologische categorie vormden met een trias van ongerijmdheden: filtreerbaarheid, onzichtbaarheid en onkweekbaarheid. De eigenschappen van het bacteriologisch paradigma ontbraken bij deze infectieuze entiteiten. Vele decennia van virusonderzoek in de twintigste eeuw hebben opgeleverd dat virussen vandaag de dag worden afgebeeld als opnamen met een (cryo)elektronenmicroscoop of als computeranimaties: spikes, membranen en kern-inhoud worden op moleculair niveau weergegeven. De implicatie lijkt te zijn dat we alles wel zo’n beetje weten van het coronavirus.
Er is dan ook eigenlijk geen groter contrast mogelijk tussen deze moleculaire representatie van SARS-CoV-2 en het gedrag van het coronavirus. Dat laatste is met zo veel onzekerheden omgeven dat Michel Houellebecq spreekt over een virus zonder eigenschappen. En Arjen Lubach hoeft weinig moeite te doen om de vrijheid van identiteit van het virus binnen de gelederen van de regering op te merken. De gezondheidsleer en de epidemiologie zijn hoofdzakelijk gebaseerd op historische ervaring met infectieziekten. Testen, bron-en-contactonderzoek en quarantainemaatregelen maken al meer dan een eeuw deel uit van de infectiebestrijding. Dat leidt tot een gebrek aan specifieke identiteit voor Covid-19. Robert Musils verhalende analyse van Ulrichs (non-)identiteit in de maatschappij laat zien dat het ontbreken van eigenschappen meer contextuele vrijheid—maar ook onzekerheid—oplevert. Ulrichs vriend Walter vroeg zich af of Ulrich eruit ziet ‘… als een arts, als een zakenman, een schilder of een diplomaat?’ Dat was hij geen van allen en was dus niets, hij was zonder Identiteit.
Na een (korte) zomer waarin we opgelucht ons vertrouwde leventje weer dachten op te nemen, is heel Europa weer in de ban van coronavirusinfecties en lockdowns. Het grote publiek neemt de chaos in testcapaciteit waar en ervaart opnieuw de conflicten rond bezoekregelingen in verpleeghuizen. Deze onzekerheid staat in schril contrast met de moleculaire virusvisualisaties. Dat aansprekende beeld van een virus met zijn spikes—als de dreigende triggers van een explosie—staaft de veronderstelling dat we de eigenschappen van het coronavirus kennen. En deze aansprekende beeldvorming verleent kracht aan de metafoor van een tegenstander die neergesabeld c.q. platgehamerd moet worden.
De wetenschap moet de instrumenten leveren voor een moleculaire veldslag in de vorm van therapeutica en vaccins. Deze blogpost wil er echter op wijzen dat we op veel van het virusgedrag nog lang niet kunnen anticiperen omdat de maatschappelijke eigenschappen ervan—het sociale gedrag van het Covid-19 coronavirus—nog niet bekend zijn. Met Bruno Latour moeten we beseffen dat onze moleculaire kennis over SARS-CoV-2 het gecombineerde resultaat is van experimenteel werk in het laboratorium én het auteurschap van de wetenschapper. De vele duizenden wetenschappelijke publicaties over corona zijn gestileerde beloftes. Virus en wetenschapper verlenen in wisselwerking met elkaar kennis en geloofwaardigheid; maar geen van beide zijn los van elkaar te beschouwen. Wanneer wordt geconcludeerd dat het coronavirus geen eigenschappen heeft—dat het nog steeds een onzichtbare vijand is—dan sluipt er bij het grote publiek twijfel in de wetenschappelijke claims. Als het publiek begint te twijfelen aan de expertise en betrouwbaarheid van bijvoorbeeld RIVM-wetenschappers, dan is kennis over corona al snel een zandkasteel. Maar als we beter begrijpen wat laboratoriumkennis is, hoe we dáár komen waar we wetenschappelijk nu zijn, dan hoeft wetenschappelijke onzekerheid niet te leiden tot paniek. Voorgaande overwegingen maken de maatschappelijke commotie over Covid-19 en het coronavirus begrijpelijker.
Deze blogpost is gebaseerd op: Ton van
Helvoort, Virus zonder Eigenschappen: Historie van de relatie virus,
technologie en maatschappij (in voorbereiding).
[1] L. Poulssen, Sensationalisme in de berichtgeving rondom de COVID-19 crisis-Master thesis Universiteit Utrecht (2020).
[2] Maarten Keulemans, ‘‘Flattening the curve’ moet nu met een hamer en een dans’, De Volkskrant-site 13 oktober 2020.
[3] Frits Abrahams, ‘Interview met Het Virus’, NRC 29 april; 26 juni; 4 september; 5 oktober 2020.
[4] [Over het supplementaire karakter van PCR-test en sneltest zie Jaap Goudsmit, ‘Geen twijfel: Sneltesten geven ons snel meer vrijheden’, NRC 19 oktober 2020.]
[5] Zie Robert Louis Stevenson (bewerking: Ton Heuvelmans), The strange case of Dr Jekyll and Mr Hyde (Groningen: Wolters-Noordhoff, 1995).
[6] De Volkskrant, 15 mei 2020.
[7] F.M. Snowden, Epidemics and Society: From the Black Death to the Present (New Haven: Yale University Press, 2020); Mark Honigsbaum, The Pandemic Century: One hundred years of panic, hysteria, and hubris (New York: Norton, 2020).
[8] Robert Musil, De Man zonder Eigenschappen—Bibliotheek van de twintigste eeuw [Der Mann ohne Eigenschaften, 1978] (Vianen: Uitgeverij Areopagus, 2000 derde druk).
[9] Stefan Jonsson, Subject without Nation: Robert Musil and the history of modern identity (Durham: Duke University Press Books, 2012).
[10] Stefan Jonsson, Subject without Nation: Robert Musil and the history of modern identity (Durham: Duke University Press Books, 2012).
[11] Bruno Latour, ‘Pasteur on lactic acid yeast: A partial semiotic analysis’ [reprint], Configurations 1.1 (1993), 129-46 (reprint, p. 15).
[12] Zie bijvoorbeeld Dirk van Delft en Ton van Helvoort, Beelden zonder weerga: De elektronenmicroscoop van Ernst Ruska tot Ben Feringa (Amsterdam: Prometheus, 2018).
[13] Beijerinck als grondlegger van de virologie is erop gebaseerd dat hij het concept van een contagium vivum fluidum postuleerde. De fysisch-chemische aard ervan liet hij in het midden, maar fundamenteel is dat hij een kwalitatieve breuk met de bacteriologie veronderstelde waar georganiseerde microben het uitgangspunt vormden. [Gerard van Doornum, Ton van Helvoort en Neeraja Sankaran, Leeuwenhoek’s legatees and Beijerinck’s beneficiaries: A history of medical virology in the Netherlands (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2020), pp. 67-85.
[14] Ton van Helvoort en Neeraja Sankaran, ‘How seeing became knowing: The role of the electron microscope in shaping the modern definition of viruses’, Journal of the history of biology (20 June)(2018), 1-36.