Toen de lade van de archiefkast openging en het document zichtbaar werd, leek het op het eerste gezicht niet meer dan een gehavend blad uit vervlogen tijden. We keken naar het enige middeleeuws archiefstuk van Rijksmuseum Boerhaave in Leiden, afkomstig uit de verzameling van de Nederlandse arts Jan Gerard de Lint.1 De online catalogus van het museum plaatste het document bij ‘gynaecologie’ en ‘middeleeuwen’. Daar hadden conservator Mieneke te Hennepe en ik meteen twijfelachtige gedachten bij: is het stuk wel echt middeleeuws? Is de tekening later aangebracht, met andere inkt? We vroegen ons ook af waarom we maar een half lichaam zagen. Eén ding was duidelijk: het document, zowel de tekening als de tekst, had nog veel raadsels prijs te geven.
Het archiefstuk van Rijksmuseum Boerhaave had lange tijd het daglicht niet gezien. Het werd dus hoog tijd dat we het eens in de kijker zetten. Als stagiaire bij het Leidse museum was het mijn taak om een tiental depotstukken van meer informatie te voorzien. Het was toevallig dat mijn interesse in de late middeleeuwen en in de geschiedenis van vrouwengeneeskunde elkaar ontmoetten in dit laatje van het prentenarchief.
En zo begon mijn zoektocht om meer te weten te komen over dit document. Met bijkomende hulp van Mariken Teeuwen, bijzonder hoogleraar middeleeuwse handschriften en tekstcultuur bij het Huygens Instituut, gaf het document uiteindelijk heel wat geheimen prijs. Deze blogpost bespreekt de bevindingen van het onderzoek naar deze gynaecologische bron, en kadert deze bron in de medische context van de middeleeuwen.
Anatomie avant la lettre?
Kijk eerst zelf maar eens naar het document. Er zijn heel wat dingen te zien. Wat valt je als eerste op? Als ik het juist heb ingeschat, viel je blik waarschijnlijk meteen op de tekening van de onderbuik en benen. Deze staat centraal bovenaan het blad. Op het eerste gezicht lijkt het om een anatomische prent te gaan: de figuren in de onderbuik deden me aan organen denken. Mijn vermoeden dat het effectief om een middeleeuws anatomisch document gaat –grofweg pre-zestiende-eeuws– werd gestaafd door enkele observaties die ik in wat volgt zal bespreken.
Een afbeelding uit ‘De humani corporis fabrica libri septem’, Andreas Vesalius, 1555, Wellcome Collection, Londen.
Wie denkt aan anatomische prenten, denkt aan Andreas Vesalius, de bekende anatoom en arts. Toch zien de prenten die we met Vesalius associëren er anders uit. Op onze tekening lijken de ingewanden schematisch of abstract weergegeven en het onderlichaam is hurkend afgebeeld in kikkerpositie. Deze manier van anatomische voorstelling was tussen de twaalfde en vijftiende eeuw gangbaar in geneeskundige literatuur.2 Pas in de zestiende eeuw zou dit veranderen met geleerden zoals Vesalius, die zich vragen stelden bij overgedragen kennis uit de klassieke oudheid en daardoor zelf wilden bekijken hoe lichamen er vanbinnen uitzagen en werkten. Vesalius liet menselijke lichamen met opengesneden buiken afbeelden, soms zelfs liggend op de dissectietafel.3 Als je onze prent uit het Boerhaave-archief vergelijkt met de zestiende-eeuwse exemplaren in De Humani Corporis, wordt het al snel duidelijk dat onze prent moet dateren van vóór Vesalius.
Als je de afbeelding van dichtbij bestudeert, kan je tussen de abstracte tekeningen een klein mensje zien. Op het anatomisch figuur werd dus een ongeboren kind voorgesteld. Deze manier van afbeelden was typisch voor middeleeuwse gynaecologische afbeeldingen. Foetussen werden toen vaak autonoom afgebeeld, zonder placenta en zonder navelstreng. Men geloofde dat het kind geen fysieke connectie had met de moeder en zelf moest ‘ontsnappen’ uit het lichaam waarin het vastzat: bij de bevalling was het kind dus actief, en niet passief.4
Ideeën zoals deze waren tijdens de middeleeuwen te vinden in oude Griekse traktaten. Hierop baseerde de middeleeuwer voornamelijk zijn anatomische kennis. Wetenschappelijke dissecties, gestuurd door anatomische nieuwsgierigheid, waren nog niet aan de orde.5 Allerlei theorieën over het zwangere lichaam deden dan ook de ronde in de late middeleeuwen. Er circuleerden zogenoemde ‘pseudo-Galenische teksten’; teksten die onterecht werden toegeschreven aan de klassieke Griekse arts Galenus. Daarin werd de baarmoeder beschreven, die volgens de teksten uit zeven ‘kamers’ bestond. De kamer waarin de foetus zich bevond, bepaalde het geslacht. Zo groeiden vrouwelijke foetussen aan de linkerkant en mannelijke foetussen rechts.6 Op onze tekening in kwestie zou je dus een meisje in de buik zien.
Het gaat dus om een voorstelling van een zwangere vrouw, daterend uit de periode vóór Vesalius. Vooral dat laatste is interessant, omdat vrouwelijke (interne) anatomie in de late middeleeuwen over het algemeen tot de taboesfeer behoorde in geschoolde kringen.7 Vanaf de dertiende eeuw werden gynaecologische onderwerpen bijvoorbeeld simpelweg “vrouwengeheimen” genoemd.8
Afbeelding: Renske Smekens, Rijksmuseum Boerhaave, Leiden. Close-up van de anatomische tekening.
Middeleeuwse copy-paste
Mijn vermoeden dat onze vondst dateerde van vóór de zestiende eeuw, werd bevestigd door Dr. Teeuwen toen ze een kijkje kwam nemen in het Boerhaave-archief. Aan de hand van de geschreven tekst op het document, kon ze met zekerheid zeggen dat het stuk wel degelijk vijftiende-eeuws is. Daarnaast achterhaalden we met wat gezamenlijk historisch onderzoek ook de stamboom of voorgeschiedenis van het document.
De afbeelding van de vrouwenbuik met opgetrokken benen kwam me om te beginnen vaag bekend voor. Na een snelle zoektocht op het internet, kwam ik uit op gelijkaardige exemplaren van de afbeelding, maar dan van een heel lichaam. Deze verschillende tekeningen behoorden tot de verzameling van de Duitse arts Johannes de Ketham, die leefde in de vijftiende eeuw.9 In het werk van de Ketham is ook onderstaande afbeelding te vinden. De inhoud van de buik, alsook de woorden op de benen, lijken heel sterk op de afbeelding van Rijksmuseum Boerhaave. De woorden die op de benen geschreven staan, zijn fysiek gelokaliseerde ziektes of aandoeningen. Dr. Teeuwen opperde dat er wellicht een oudere tekening van dit vrouwenlichaam moet zijn geweest, waar de Kethams tekening en onze tekening van afstammen; een soort gemeenschappelijke voorouder die momenteel spoorloos is.
Exemplaar uit een manuscript van Johannes de Ketham in Kopenhagen. NDSU North Dakota State University, Medical Letters (or, Medical Miscellany).
Dat Johannes de Ketham deze tekening wellicht ook overnam uit een ander werk, verbaast niet. De arts verzamelde verscheidene teksten en tekeningen die niet van zijn hand afkomstig waren. Een voorbeeld is de Trotula. Deze tekst handelt over vrouwenziekten- en geneesmiddelen, alsook de bevruchting, zwangerschap en bevalling. Een vrouwelijke arts zou het geschreven hebben in de twaalfde eeuw, al is dit niet met zekerheid te zeggen.10 De tekst werd in de eeuwen nadien talloze keren overgenomen en vertaald. In het werk Fasciculus Medicinae, een verzamelwerk toegeschreven aan Johannes de Ketham, zijn stukken van de Trotula te vinden.
De stukjes Latijnse tekst die onze afbeelding vergezellen zijn niet origineel, maar vertonen eveneens veel gelijkenissen met de Trotulatekst, zoals die teruggevonden kan worden in de verzameling van de Ketham. De kans is daarom groot dat ook teksten over vrouwengeneeskunde onze tekening hebben vergezeld, toen die – zoals de gelijkaardige afbeeldingen – nog compleet was.
Waarover handelen de leesbare stukjes tekst dan? Niet alle regels konden ontcijferd worden; ongeveer de helft is door gebruikssporen en lijmresten uitgewist. De rechterkolom, die wel leesbaar is, gaat voornamelijk over geslachtsgemeenschap. Het is duidelijk een reproductie van bestaande kennis: de informatie is afkomstig van verschillende geleerden uit de oudheid. Zij worden geciteerd in de tekst.
De inhoud is adviserend van aard. Aristoteles en de Arabische geleerde Avicenna waarschuwen bijvoorbeeld voor een overdaad aan seks, wat in fysiologische termen wordt uitgelegd. Het lichaam zou ervan uitdrogen. De geleerden voegen er nog aan toe dat men best het bed niet deelt met een volle maag, of een lege maag, en zeker niet na het baden. Slapen na de geslachtsgemeenschap wordt de middeleeuwer wel ten sterkste aangeraden. De tekst rondom onze afbeelding handelt dus niet voornamelijk over gynaecologie of vroedkunde, zoals het zwangere figuur deed vermoeden.
Dat documenten zoals het onze blijkbaar verschillende keren werden overgenomen en verspreid, duidt erop dat er in de vijftiende eeuw zeker interesse moet geweest zijn in het vrouwelijke lichaam. Hierbij bekommerde de auteur van ons document zich niet erg om originaliteit. Middeleeuwse schrijvers maakten zich nog geen zorgen om plagiaat, auteursrecht of patenten zoals we die vandaag kennen. Voor het verschijnen van de boekdrukkunst en de eerste copyrightwetten, konden teksten en afbeeldingen naar hartenlust gekopieerd worden.11
Gynaecologische instructieposter
Waarom zien we op het Boerhaavedocument maar een half vrouwenlichaam, terwijl de Kethams exemplaren volledig zijn? Deze vraag heeft me lang bezig gehouden. Volgens Dr. Teeuwen moet ons document in de vijftiende eeuw een soort ‘poster’ zijn geweest. Het werd bijgesneden om hergebruikt te worden als schutblad van een boek; het vel dat de pagina’s verbindt met de kaft. Eerst lokte die vaststelling lichte verontwaardiging bij me uit: wie zou nou zo’n mooi document in stukken snijden? Maar net dankzij deze praktijk is de bron min of meer leesbaar tot bij ons gekomen: los van de lijmresten en de versneden afbeelding, is het document – onbedoeld – bewaard gebleven.
Er pleiten heel wat elementen voor het vermoeden dat het ooit een soort instructieposter moet zijn geweest. De Latijnse tekst is geschreven in littera cursiva of littera hybrida, schrifttypes die snel en makkelijk schrijfbaar waren. Ook de regels buigen af; de schrijver maakte zich duidelijk niet erg zorgen over esthetiek, het was dus een echte gebruikstekst, die geen onderdeel uitmaakte van het oorspronkelijke boek. Dat is volgens Dr. Teeuwen best bijzonder voor de vijftiende eeuw.
Wie las deze poster dan? Wie raadpleegde deze gebruikstekst? Wie was het beoogde publiek? Deze vragen zijn wellicht de interessantste, omdat we zo het dichtste bij de middeleeuwer zelf komen, maar ook de moeilijkste om te beantwoorden. Dr. Teeuwen merkte op dat de auteur met veel afkortingen schreef en bovendien in het Latijn, zoals dat in geleerde –lees: mannelijke– kringen gangbaar was. Daarom stelde Dr. Teeuwen dat de auteur hoogstwaarschijnlijk mannelijk was. Als we vanuit die veronderstelling vertrekken, komen we uit bij een mannelijk publiek. Dat lijkt gezien de literaire gewoonten in de middeleeuwen het meest voordehand liggend.
Historica Monica Green, gespecialiseerd in middeleeuwse vrouwengeneeskunde, zou bovenstaande aanname echter met scepticisme benaderen. Geneeskunde was zeker niet alleen een mannenzaak in de late middeleeuwen. Vrouwen uit de hogere klassen waren vaak geletterd en hadden ongetwijfeld toegang tot tekstuele medische kennis.12 Green toont echter ook aan dat middeleeuwse vrouwen die niet konden lezen en schrijven toegang hadden tot medische kennis door te luisteren en te kijken (medische kennis werd vaak genoeg oraal en visueel overgebracht). Er waren volgens Green immers opgeleide vrouwelijke geneeskundigen actief in de vijftiende eeuw, zoals chirurgijns, vroedvrouwen en vrouwen uit religieuze ordes die verpleegkundige taken op zich namen.13 Stedelijke vrouwen die een praktijkopleiding genoten en bovendien geen kennis hadden van het Latijn, steunden op afbeeldingen. Hierbij zou een instructieposter zoals ons document goed van pas hebben gekomen.
Eindbeschouwing
Het eigenaardige document wekte maandenlang mijn interesse, en het was fascinerend om er stukje bij beetje achter te komen welke plek het innam in de vijftiende-eeuwse medische wereld. Deze bron toont dat vrouwengeneeskunde in de vijftiende eeuw zeker niet geheel taboe was: documenten zoals deze werden duidelijk gekopieerd en verspreid. Zoals Monica Green aantoont, lijkt het erop dat zowel vrouwen als mannen dit soort literatuur raadpleegden. Hierbij kwam onze gebruiksposter, met zowel tekstuele als visuele elementen, vermoedelijk goed van pas.
Ten slotte hoop ik van harte dat er nog meer bronnen van deze aard opduiken in archieflades. Ze openen verdere reflecties voor toekomstig onderzoek en verrijken onze kennis over de middeleeuwer in relatie tot zijn (of in dit geval: haar) lichaam.
Meer Informatie
Britta-Juliane Kruse, Verborgene Heilkünste: Geschichte der Frauenmedizin im Spätmittelalter (Berlijn: De Gruyter, 1996), 8-69.
J.G. de Lint, ‘Losse anatomische prenten’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde vol. 67 (1923): 1429-1450.
Katharine Park, Secrets of Women: gender, generation, and the origins of human dissection (New York: Zone Books, 2010).
Monica Green, Making Women’s Medicine Masculine: The Rise of Male Authority in Pre-Modern Gynaecology (Oxford: Oxford University Press, 2023), 118-162.
Raffi Gurunluoglu, et al., ‘The History and Illustration of Anatomy in the Middle Ages’, Journal of Medical Biography vol. 21, nr. 4 (2013): 219-229.
Rebecca Whiteley, Birth Figures: Early Modern Prints and the Pregnant Body (Chicago: The University of Chicago Press, 2023).
Taylor McCall, ‘Anatomical Icon: Dissection Scenes in Manuscript and Print, circa 1350-1550’, Know: A Journal on the Formation of Knowledge vol. 6, nr. 1 (2022): 7-46.
Ik ben Mieneke te Hennepe dankbaar voor haar enthousiasme en nieuwsgierigheid naar het document, met bijkomende kritische opmerkingen. Verder veel dank aan Mariken Teeuwen, die met geleerde blik verscheidene interessante discussies en vragen opwierp. Uiteraard bedank ik ook graag Rijksmuseum Boerhaave voor de kans om deze bron van dichtbij te kunnen bestuderen.
- J.G. de Lint, ‘Losse anatomische prenten’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde vol. 67 (1923): 1429-1450. ↩︎
- Taylor McCall, ‘Anatomical Icon: Dissection Scenes in Manuscript and Print, circa 1350-1550’, Know: A Journal on the Formation of Knowledge vol. 6, nr. 1 (2022): 13-16. ↩︎
- Taylor McCall, ‘Anatomical Icon: Dissection Scenes in Manuscript and Print, circa 1350-1550’, Know: A Journal on the Formation of Knowledge vol. 6, nr. 1 (2022): 11; 20; T.V.N. Persaud, et al., A History of Human Anatomy (Springfield: Charles C. Thomas Publisher, 2014), 72-73. ↩︎
- Rebecca Whiteley, Birth Figures: Early Modern Prints and the Pregnant Body (Chicago: The University of Chicago Press, 2023). ↩︎
- Katharine Park, Secrets of Women: gender, generation, and the origins of human dissection (New York: Zone Books, 2010), 15-16. ↩︎
- Rebecca Whiteley, Birth Figures: Early Modern Prints and the Pregnant Body (Chicago: The University of Chicago Press, 2023). ↩︎
- Sarah Griffin, “Ordering the Internal Body: A Thirteenth-Century Uterus Diagram in Bodleian, MS Ashmole 399”, Thinking 3D, 23 juli 2018, https://www.thinking3d.ac.uk/Ashmole1298/; Monica Green, Making Women’s Medicine Masculine: The Rise of Male Authority in Pre-Modern Gynaecology (Oxford: Oxford University Press, 2023), 158-159. ↩︎
- Monica Green, “From “Diseases of Women” to “Secrets of Women”: The Transformation of Gynaecological Literature in the Later Middle Ages”, The Journal of Medieval and Renaissance Studies, vol. 30, nr. 1 (2000): 5-40. ↩︎
- Raffi Gurunluoglu, et al., ‘The History and Illustration of Anatomy in the Middle Ages’, Journal of Medical Biography vol. 21, nr. 4 (2013): 219-229. ↩︎
- “Liber Trotula – een introductie”, Erfgoed Brugge, https://erfgoedbrugge.be/liber-trotula-introductie/. ↩︎
- Ronan Deazly et al., Privilege and Property: Essays on the History of Copyright (Cambridge: Open Book Publishers, 2010), 118. ↩︎
- Monica Green, Making Women’s Medicine Masculine: The Rise of Male Authority in Pre-Modern Gynaecology (Oxford: Oxford University Press, 2023), xii; 119; 146; 159-161. ↩︎
- Het bestaan van vrouwelijke chirurgijns in middeleeuws Vlaanderen en Brabant is reeds aangetoond met historisch onderzoek. Voor Nederland is er momenteel weinig bewijs van. Zie: Green, Making Women’s Medicine Masculine 120-121 en Renske Smekens, ‘Tussen Wieg en Wet: Stedelijke en kerkelijke controle over vroedvrouwen in zestiende-eeuws Vlaanderen en Brabant’ (onuitgegeven masterproef, Universiteit Leiden, 2024), 20. ↩︎