Een Interview met Gemma Blok: Over maatschappelijke betrokkenheid in wetenschapsgeschiedenis 

Gemma Blok, foto door Peter Strelitski

Welkom bij het vierde interview in deze serie waarin we toonaangevende stemmen uit de wetenschapsgeschiedenis aan het woord laten. Onze gasten worden gevraagd na te denken over de huidige status van het vakgebied en hoe wetenschapshistorici kunnen bijdragen aan hedendaagse debatten. Ook vragen we hen naar hun eigen onderzoeksinteresses en hoe deze interesses hun wereldbeeld bepalen. In dit interview reflecteert Gemma Blok op de rol van wetenschapsgeschiedenis en -filosofie in de samenleving, over het belang van ongedisciplineerde geschiedenis en team science, en beschrijft ze waarom in ons vakgebied activisme en relevantie soms werken als paradoxen. 

Gemma Blok is hoogleraar geschiedenis van mentale gezondheid en cultuur aan de Open Universiteit en hoogleraar geschiedenis van de psychiatrie aan de Universiteit Utrecht. 

Introductie 

(Lisa Vanderheyden, LV) Welkom Gemma, heel fijn dat je aan deze interviewreeks wilde meewerken. Zou je je even willen voorstellen aan onze lezers? En kan je ons wat meer vertellen over je onderzoeksgebied? 

(Gemma Blok, GB) Heel fijn dat we dit kunnen doen! Ik laat mij al heel mijn carrière inspireren door wat ik jaren geleden meekreeg als history from below. Ik probeer de stille stemmen van gewone mensen in de geschiedenis te achterhalen. Met de stem van de ongehoorden hoop ik dan grote narratieven te corrigeren.  

Ik beloop daarvoor eigenlijk twee paden. Bij de Universiteit Utrecht werk ik aan een onderzoekslijn over de naoorlogse geschiedenis van de psychiatrisering in Nederland en het gebruikersperspectief op psychiatrische medicatie. In mijn onderzoeksproject Drugs Monologen (link) aan de Open Universiteit gaat het ook over gebruikers, maar dan van drugs, bewustzijnsveranderende middelen die onder de Opiumwet vallen. Mijn uiteindelijke doel is om deze twee lijnen bij elkaar te brengen. In de praktijk gebruiken mensen ook vaak legale en illegale psychoactieve middelen door elkaar. Mensen gebruiken bijvoorbeeld antidepressiva of Ritalin, in combinatie met af en toe psychedelica of een pilletje MDMA. Op die manier wil ik tot een volledigere geschiedenis van het gebruik van psychoactieve stoffen met een werking op de geest komen, waarbij de gebruiker centraal staat. 

(LV) Er is steeds meer sprake van een gevoel dat we ‘in ongekende tijden leven’ – er lijken op dit moment nogal wat maatschappelijke problemen te zijn: de democratie die onder druk staat, milieuzorgen, dreigingen op de volksgezondheid. Welke problemen hebben invloed op je eigen onderzoek? En wat kan jouw onderzoek ons vertellen over hoe we deze ontwikkelingen moeten benaderen?  

(GB) In de huidige maatschappelijke context raken twee ontwikkelingen direct aan mijn onderzoeksthema. Ten eerste de groeiende kritiek op de zogenoemde explosie van de verzorgingsstaat en het doorgeschoten proces van medicalisering en psychiatrisering. Steeds meer stemmen beweren dat deze medicalisering van bovenaf is opgelegd en dat een ommekeer ook van bovenaf moet komen. Historisch gezien heb ik hier mijn twijfels bij. Psychiatrisering is niet puur een top-down proces, maar eerder het resultaat van een complexe wisselwerking tussen behandelaars en cliënten, hun naasten, media, farmaceutische industrie en beleidsmakers. 

Ten tweede kan je de polarisatie in de samenleving ook zien bij het drugsbeleid en de verslavingszorg in Nederland. Het beleid neigt meer en meer naar repressie en justitie, en het evolueert weg van de volksgezondheidsaanpak die in de jaren ’60-’70-‘80 dominant was. De vraag hoe we om moeten gaan met drugsgebruik leeft erg in de maatschappij, en daar kan ik eigenlijk niet weg van blijven. Tegelijkertijd wil ik geen mensen afstoten die kritisch zijn ten opzichte van druggebruik. Hun verhalen en ervaringen wil ik ook meenemen. Ik probeer lopende het onderzoek om het niet te veel te hebben over beleid, maar eerder over de emoties en ervaringen die achter bepaalde standpunten over het drugsbeleid schuilen. Maar ons project Drugs Monologen zal uiteindelijk wel uitmonden in een policy report.  

(LV) Niet alleen de tijden om ons heen zijn veranderd, ook de opvattingen binnen het vakgebied zijn aan het veranderen. Nu we een kwart van de eenentwintigste eeuw achter de rug hebben, welke recente veranderingen in wetenschapsgeschiedenis en -filosofie springen er voor jou dan uit als opvallend?  

(GB) Ik zie binnen HPS (History and Philosophy of Science) steeds meer mensen samenwerken. Niet alleen tussen academici zelf, maar gelukkig ook met mensen buiten de ‘ivoren toren’, onder allerlei noemers: transdisciplinair werken, participatory history of citizen science. Dat vind ik een heel belangrijke trend. In mijn geval vertaalt dit zich in samenwerken met kritische patiëntengroepen, die bijvoorbeeld rond psychofarmacagebruik en het afbouwen hiervan. Dat is een vruchtbare aanpak.  

Door in je onderzoek ook ervaringsdeskundigen te betrekken kan je epistemische onrechtvaardigheid tegengaan. Dit concept, geïntroduceerd door de filosoof Miranda Fricker, verwijst naar het structurele gebrek aan waardering, geloof en erkenning van de kennis van bepaalde groepen mensen ten opzichte van anderen. Het groeiende besef van de waarde van verschillende vormen van kennis werpt zijn vruchten af en versterkt de kwaliteit en inclusiviteit van onderzoek.  

(LV) Wat is dan de meerwaarde van die complementaire perspectieven en kennisdiversificatie?  

(GB) Het verrijkt je blik. Multiperspectiviteit is altijd verrijkend. Het haalt je uit je eigen vooroordelen en vooronderstellingen, en zorgt ervoor dat allerlei vormen van kennis een meer gelijkwaardige plek krijgen. Binnen de samenleving, en ook binnen de GGZ, moet je het toch zien te rooien met mensen die niet altijd dezelfde perspectieven hebben. Samenwerken betekent naar andere mensen hun ervaringen luisteren, maar ook open kaart spelen over je eigen ervaringen. Zo heb ik mezelf recentelijk laten interviewen over mijn eigen ervaringen met drugs, voor de Drugs Monologen podcast, en een ‘positionality’ stuk hierover geschreven op onze website. Transparantie hierover maakt naar mijn mening duidelijk waar ik vandaan kom. Dat helpt om over te brengen dat onderzoek natuurlijk nooit een objectieve en neutrale onderneming is. 

Diplomatie en ongedisciplineerde geschiedenis 

(LV) U benoemt net een publieksinterview, en ook door mij wordt u nu geïnterviewd – op wat voor manieren bent u zelf bezig met public engagement? Welke rol zouden wetenschapshistorici moeten nemen ten opzichte van de samenleving? 

(GB) Ik zie hen in de rol van diplomaat, vergelijkbaar met de manier waarop erfgoedmedewerkers werken, bijvoorbeeld bij discussies die kunnen ontstaan over standbeelden. Genuanceerde historische kennis helpt om de complexe interacties tussen mensen en deze standbeelden of ander erfgoed beter te begrijpen. Evenzo kan HPS dat doen met andere hete hangijzers in de maatschappij. Wetenschapshistorici komen in hun onderzoek ook mensen tegen met allerlei meningen en kennisopvattingen. Een deel van die ideeën is in de jaren daarna duidelijk achterhaald gebleken. Maar toch proberen wetenschapshistorici geen waardeoordeel te vellen – in plaats daarvan hebben zij in hun opleiding geleerd te achterhalen waar die mening of dat kennisidee vandaan kwam. In welke culturele context bewoog deze persoon zich, wat heeft er allemaal aan bijgedragen dat iemand tot wetenschappelijke visie X of handeling Y was gekomen? 

Evenzo kunnen wetenschapshistorici zich met deze houding richten op moderne maatschappelijke discussies. Daarbij moeten we wegblijven van al te directe beleidsadviezen, maar een focus leggen op de emoties en achtergrond van de verschillende deelnemers aan het debat. Welke ervaring liggen er achter de standpunten en de feiten waar iedereen elkaar mee rond de oren slaat? Door als diplomaat naar de gepolariseerde maatschappij te kijken, kunnen HPS’ers hier een heel relevante maatschappelijke bijdrage leveren. 

(LV) In hoeverre zijn onze collega-wetenschappers volgens jou op de hoogte van HPS en de rol ervan in zowel de academische wereld als de maatschappij? 

(GB) Heel vaak: niet. De term ‘wetenschapsgeschiedenis’ is verouderd. Het roept associaties op met heel klassiek onderzoek, alsof wetenschapshistorici alleen vaktijdschriften bekijken en noteren wat academici destijds hebben gedaan in hun laboratoria. Als dat al ooit het geval geweest is, is iedereen binnen ons vakgebied daar al lang voorbij. Maar dat weten andere academici nog niet echt. Ik zou daarom willen benadrukken dat wetenschapshistorici onderzoek doen naar ‘kennis’, meer dan naar ‘wetenschap’. Hoe circuleert die kennis in de samenleving? Wie produceert kennis en wie heeft daar eigenaarschap over? Ik zou willen pleiten voor een nieuwe, meer publieksgerichte naam voor het vakgebied, waarbij de nadruk komt te liggen op de relevantie van HPS voor de bredere geschiedenis en bredere samenleving, en ook op de verwevenheid daarmee.  

(LV) Daarvoor moet die nieuwe HPS-boodschap ook naar de samenleving kunnen worden uitgedragen. Hoe zou dat in de praktijk kunnen werken, wat zou uw advies zijn om dit tot stand te brengen?  

(GB) Als wetenschapper moet je daar inderdaad voor werken. De samenleving is niet automatisch geïnteresseerd in wat wij vinden, bedacht hebben, of weten. Dat betekent dat je aan de slag moet om plaatsen buiten de universiteit te bereiken, op manieren die toegankelijk zijn voor een breder publiek. Ik zie deze omslag om me heen gebeuren. Dit vaart onder vele vlaggen: citizen science, public engagement, publieksgeschiedenis. Het betreft ongedisciplineerde geschiedenis die nieuwe creatieve vormen zoekt om historische verhalen te vertellen. Maar we zijn er nog niet. Wat slaagt aan en wat niet? Pikken mensen de boodschap op? En zo niet, op welke manieren kunnen we de boodschap dan wel overbrengen?   

(LV) Bij jonge onderzoekers moet die boodschap ook gestimuleerd worden. Jammer genoeg blijft public engagement vaak een extraatje, waardoor dit naar het einde van je to-do lijst verschuift.  

(GB) Ja, daar ben ik het helemaal mee eens. Daar zijn gelukkig ook wel al wat veranderingen in doorgevoerd de laatste jaren. Het model erkennen en waarderen van de NWO is hier een heel concreet voorbeeld van. Public engagement wordt nog vaak gezien als een bijkomstigheid, ondergeschikt aan onderzoeksoutput. Onterecht, naar mijn mening. Public engagement mag geen extra toefje slagroom op de taart zijn.  

Toch is wel te verklaren waar dit vandaan komt, dat heeft te maken met de koers die het wetenschapsbeleid heeft ingezet twintig á vijf-en-twintig jaar geleden. Door wetenschappers met elkaar te doen concurreren in het aanvragen van financiering, het belang van Engelstalige publicaties voor je CV, enzovoort, werd er niet op public engagement ingezet als iets dat structureel onderdeel van wetenschap moest worden gezien. Een direct gevolg hiervan is het debat dat nu op gang komt, dat vaak wordt afgedaan als populistisch ressentiment over de wetenschap in haar ivoren toren. Maar het is niet vreemd dat ‘de wetenschap’ op een gegeven moment de rekening voor moet betalen voor deze beleidskeuzes. 

De website www.drugsmonologen.nl  

Team science 

(GB) Wat hier ook heel goed bij zou passen is een grotere nadruk op naar team science. Dat is in sommige disciplines als veel meer de norm dan bij de geesteswetenschappen. Hier draait het nog steeds heel erg om de individuele artikelen en monografieën. Team science biedt de mogelijkheid om op elkaars talenten te kunnen voortbouwen. Ik werk nu in een fantastisch team, de één is geweldig in het maken van super korte video docu’s of podcasts, de ander is heel goed in het vertalen van alle informatie richting de vakbladen. Pas dan ga je ieders talenten waarderen. En team science heeft meer voordelen. Het is als onderzoeker bijvoorbeeld best ingewikkeld om je in maatschappelijke gepolariseerde en hevige emotionele discussies te begeven. Als individu kan je vaak overladen worden met negativiteit in de media, maar als team is dat makkelijker.  

Toch vereist team science heel wat. Het floreert bij mensen die heel lang op dezelfde plek zitten en een team vormen rond een bepaald thema. Dit is in de praktijk natuurlijk allemaal veel ingewikkelder, tenzij je de hele werkstructuur een andere vorm gaat geven. Maar zowel voor team science als citizen science geldt dat het spannende nieuwe paden zijn voor historici.  

Geschiedenis is (g)een magistra vitae: een disciplinaire paradox 

(LV) Over andere spannende paden gesproken, waar ligt voor jou de grens tussen wetenschap en activisme? Mag je als wetenschapper activistisch zijn? Of is activisme een no-go?  

(GB) Dat is moeilijk, omdat je als wetenschapper ingehuurd bent om verschillende standpunten in debatten te analyseren en in een onderlinge samenhang te bekijken. Zodra je je met één van die partijen affilieert, wordt je bril misschien gekleurd. Onder historici leeft hun negentiende-eeuwse disciplinaire ontstaansgeschiedenis ook nog steeds heel erg. De politiek was toen in beweging en nationalisme stak de kop op. Historici moesten zich hier verre van houden. Dit leeft nog steeds enorm en staat soms in de weg van het kunnen toepassen van kennis die je ondertussen wel als historici, als beroepsgroep, hebt verzameld.  

(LV) Maar dat is toch altijd de paradox geweest van geschiedenis. Toen ik werd opgeleid als historicus, was het eerste wat je leerde dat de geschiedenis geen leermeesteres is. Je mag niet zomaar lessen trekken uit het verleden. Op hetzelfde moment moet je, om deel te nemen aan de universiteit, steevast een hedendaagse relevantie aan jouw onderzoek benadrukken. Je moet dus relevant zijn, maar je mag er niets uit leren. Die paradox van geschiedenis komt bij activisme op de voorgrond te liggen.  

(GB) Het is inderdaad een moeilijke balans. Activisme gaat in tegen elke les die je hebt geleerd als historicus: als historicus mag je niet in voor- en achteruitgang denken. Maar ik denk toch dat af en toe iets leren uit de geschiedenis wel mag.  

Het is een ongelofelijk moeilijke kwestie waar we het als discipline ook veel meer over zouden moeten hebben. In plaats van elkaar de maat te nemen, met opmerkingen zoals: ‘die is wel heel activistisch’. Want zóiets is pas slecht voor het aanzien van de wetenschap. Daar moeten we het intern over hebben, als historici doen we dat nog niet genoeg. 

Lisa Vanderheyden en Marieke Gelderblom hebben dit interview voor de lengte en duidelijkheid bewerkt.  


Posted

in

Tags:

https://twitter.com/shells_pebbles